dinsdag 15 november 2016

Fort Europa inkomen en uithouden - Beeldvorming en verbeelding

Het bureau Studium Generale aan de Saxion Hogeschool Hogeschool houdt dit najaar een viertal voordrachten over Fort Europa als hindernis voor de vluchtelingen. Vanmiddag waren er twee voordrachten gepland waarvan ik hier in omgekeerde volgorde een impressie zal geven.


De tweede voordracht werd door het bureau Studium Generale in samenwerking met Joost Alleblas van de leerstoel Ethics and Technology georganiseerd en was met name ook bedoeld voor studenten veiligheidskunde aan Saxion. Centrale vraag was hoe vluchtelingen maar ook de overheid mediatechnologie gebruiken om het Fort Europa binnen te komen cq. dit te verhinderen. Daarvoor was Rianne Dekker uitgenodigd die aan de Universiteit Utrecht onderzoek doet naar de inzet van sociale media bij het regelen van de eigen veiligheid. Een ontwikkeling die je terugvindt bij allerlei buurt-watch-apps, maar dus ook bij vluchtelingen.


In verschillende media worden nogal eens kritische vragen gesteld bij het massale smartphone-bezit van vluchtelingen. Rianne Dekker liet bovenstaand bericht uit het AD zien, maar ik herinner me een tenenkrommend item bij POWnews waar een opdringerige verslaggever vluchtelingen op beschuldigende toon vluchtelingen verhoort hoe zij aan hun smartphone zijn gekomen. Vast gestolen, is de suggestie. En een vluchteling die al die ophef niet snapt.

En terecht niet snapt, aldus de volgende kop uit The Independent van 7 september 2015: “Surprised that Syrian refugees have smartphones? Sorry to break this to you, but you’re an idiot”. (Verbaasd dat Syrische vluchtelingen smartphones hebben? Sorry om je hiermee te confronteren, maar je bent een idioot). Smartphones zijn namelijk, zeker als je bedenkt wat je er allemaal mee kunt doen, helemaal geen duur luxe-artikel meer. Als je even nadenkt, zou je zelf ook juist zoiets meenemen als je op de vlucht slaat. En tot slot: zelfs als het een luxe-artikel zou zijn dat alleen in het bezit van een rijkere bovenlaag zou kunnen zijn (hetgeen dus niet het geval is): heeft die rijkere bovenlaag geen reden om het oorlogsgeweld te ontvluchten, dan?

Smartphones is gewoon een integraal onderdeel van het vluchten in de jaren ’10 van deze eeuw. Geen reden om er verbaasd over te zijn en het is daarentegen veel interessanter om te kijken hoe Syrische asielmigranten (zoals Rianne Dekker ze noemt) gebruik maken van hun smartphones en social media en welke obstakels en risico’s hiermee gepaard gaan.


Voor sociale media geldt in z’n algemeenheid (en dat geldt dus ook voor het gebruik door vluchtelingen) dat het communicatieplatforms zijn zonder duidelijke zender-ontvanger-rolverdeling. Het is meer een community die informatie uitwisselt en die, tweede eigenschap, content of inhoud produceert. Dat laatste gebeurt niet door de producent van de social media of door georganiseerde informatie-aanbieders, maar door de gebruikers zelf. Bij social media gaat het dus feitelijk om een zich steeds vernieuwende en actualiserende informatiepagina toegesneden op de behoeftes van de gebruikersgroep. Een gebruikersgroep die mee verandert.

Dat laatste heeft Rianne Dekker ook in beeld gebracht. Voorafgaand aan en in de eerst periode van de vlucht gaat het bij het gebruik van de social media vooral om de communicatie met de bekenden. De achterblijvers. Dat blijft, maar tijdens de vlucht komt daar steeds meer communicatie met onbekenden, lotgenoten, bij. En bij of na aankomst op de plaats van bestemming worden de smartphones minder als communicatiemiddel gebruikt, maar vooral als bron van ‘streetwise’ informatie. Dat kan overigens bij de uiteindelijke plaats van aankomst zijn, maar ook bij een soort “tussenlanding”. Rianne Dekker heeft 54 Syrische vluchtelingen (die inmiddels statushouder waren geworden) geïnterviewd en gemiddeld waren zij 21 maanden onderweg van Syrië naar Nederland met de Turkse havenstad Izmir of juist de Griekse overzijde als belangrijke pleisterplaats om zich te heroriënteren. Ook weer met behulp van hun smartphones.

Uit het onderzoek bleek, niet geheel verrassend, dat meer helft van hen de informatie over het land van bestemming (Nederland dus) van internet en meer dan 80% gebruikt daartoe de smartphones. De andere helft is face-to-face-communicatie met lotgenoten, hulpverleners en beambten van officiële organisaties. Over het belang van internet zei één van de geïnterviewden: “Als je geen internet hebt, dan heb je sneller te maken met fraude en oplichting tijdens de reis en dan kun je moeilijk contact maken met reisgenoten.”

Dàt migranten smartphones gebruiken onderweg en dit ook belangrijk vinden is één ding, maar wat zien ze zelf als voor en nadelen. Ook dat heeft Rianne Dekker gevraagd en dit levert de volgende tabel op:


Ze neemt vervolgens een drietal nadelen nader onder de loop. Allereerst de belangrijkste: de vraag naar de betrouwbaarheid van informatie is nog belangrijker dan de vraag naar die informatie zelf. Hoe toetsen vluchtelingen de via social media verkregen informatie die voor hen een kwestie van leven of dood kan betekenen? Een eerste validatie-strategie is de triangulatie van online bronnen door bijvoorbeeld te kijken of de verkregen informatie ook ergens anders te vinden is of om te kijken naar hoe veel de informatie is gedeeld of geliked door anderen. Een tweede strategie is het checken bij bekenden en een derde de eigen inschatting op basis van eerdere ervaringen met deze of soortgelijke informatiebronnen. Een vierde strategie bestaat uit het beoordelen van de bron: wat zou de doelstelling van de betreffende informatieverschaffer kunnen zijn en wat betekent dat voor de betrouwbaarheid van de betreffende informatie?

Een tweede probleem waar vluchtelingen tegenaan lopen zijn de beperkingen die mensensmokkelaars hun smartphone-gebruik opleggen, zoals blijkt uit het volgende citaat van een vluchteling: “We gingen met 13 mensen in een truck. Ik kende de weg niet en ik kon onderweg niets zien. Alleen ’s nachts mochten we naar buiten. Tijdens de reis in de vrachtwagen mochten we geen gebruik maken van onze smartphones en ook niet van internet. De smokkelaar heeft alle telefoons ingekomen. Dat zou veiliger voor hem zijn, zodat we geen politie konden bellen bijvoorbeeld.”

En een derde probleem voor vluchtelingen is hun zichtbaarheid via hun smartphone voor overheidsinstanties die er vaak op gericht zijn hen tegen te houden. Ook hiervoor heeft Rianne Dekker een citaat: “Ook hebben we ons internet uitgezet toen we in Hongarije waren. We waren bang dat we anders door de politie gepakt zouden worden.”


Dat brengt haar van tot het tweede onderdeel van haar presentatie: het gebruik dat de overheid maakt van het feit dat vluchtelingen zich in hun vluchtgedrag in belangrijke mate laten leiden door hun smartphones en social media. Rianne Dekker is hier nog maar net met haar onderzoek aan begonnen en dit deel van haar presentatie omvat dus ook vooral een aantal grove schetsen van ontwikkelingen die nog verder onderzocht moeten worden.

Eén van die ontwikkelingen is het gebruik dat de overheden zelf maken van de sociale media om de vluchtelingen te “informeren”. Zo heeft Noorwegen een Facebook-pagina die duidelijk maakt dat het heel lastig is om Noorwegen binnen te komen en maakt de Belgische overheid gebruik van bepaalde advertentietechnieken om potentiële vluchtelingen in het Midden-Oosten duidelijk te maken dat ze geen schijn van kans hebben om in België toegelaten te worden.


Hebben we het dan nog over informeren of over afschrikken? Zo vraagt Rianne Dekker zich af en als het om afschrikking gaat is een eerste vervolgvraag of dat effectief is (“mogelijk, maar er is geen bewijs” zo stelt het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Veiligheid en Jusitie) en de tweede of het ethisch is.

Een tweede ontwikkeling is de trend van de technologisering of digitalisering van de grenscontroles. Tot dusver werden asielzoekers uitgebreid ondervraagt over het land en zo mogelijk de stad van herkomst en over hun vluchtroute, wat ze allemaal hadden meegemaakt, met wie ze wel of geen contact hadden etc. Dat moest ook allemaal bewezen worden. Veel van dit informatie en het bijbehorende bewijsmateriaal hebben de asielzoekers echter bij zich op hun smartphone dat ze als een soort archief bij zich dragen. In de asielprocedure gebeurt het dus steeds vaker dat de smartphone door de overheidsinstanties worden uitgelezen om aan de relevante gegevens te komen en deze ook te checken. Dat lijkt handig, maar hoe zit het met de privacy van de aankomende vluchtelingen? Moeten ze dan al hun gegevens zomaar ter beschikking stellen? In hoeverre kan de overheid verplicht stellen dat ze hun smartphone uit laten lezen en niet dat degenen die dat weigeren niet automatisch asiel wordt geweigerd? En hoe zit het met de interpretatie van al deze gegevens? En met de betrouwbaarheid ervan? Kortom: hier opent zich weer een heel nieuw onderzoeksveld.


In de paar vragen die na afloop van deze presentatie nog gesteld kunnen worden, wordt ook de rol van de grote social media bedrijven genoemd. Ook zij kunnen al deze informatie opslaan en daar misschien wel van alles mee doen. For better and for worse. Rianne Dekker ziet hierin nog een derde onderzoeksveld aan de horizon gloren, maar benadrukt ook dat er heel veel apps worden ontwikkeld om vluchtelingen juist te helpen. Zowel onderweg als na aankomst. Gevraagd naar de individualiserende werking van de smartphone, antwoordt zij dat er door het smartphone en social media gebruik juist heel nieuwe (vluchtelingen)communities worden gevormd. Wederom zowel onderweg als na aankomst.

Die community-ontwikkeling om als vluchtelingen samen een beeld te vormen van de route en het land van aankomst biedt een gemakkelijker bruggetje van de tweede inleiding naar de eerste dan vanmiddag daadwerkelijk het geval was door de omkering van de presentaties.


De eerste presentatie werd in samenwerking met Bart van Haaster van de leerstoel Ethics and Global Citizenship georganiseerd en was met name ook bedoeld voor studenten sociaal werk aan Saxion. Centrale vraag was nu niet hoe vluchtelingen het Fort Europa binnenkwamen maar hoe ze het hier vervolgens ook uit kunnen houden. Ze komen namelijk binnen in een Europa dat enorm met zichzelf overhoop ligt en waarin het moeilijk integreren is. De in Iran geboren en 28 jaar geleden op 19 jarige leeftijd naar Nederland gevluchte socioloog Shervin Nekuee meent dat de vluchtelingencrisis waarmee Europa thans kampt weinig met die vluchtelingen zelf te maken heeft maar feitelijk een symptoom is van een veel diepere crisis waar Europa mee kampt.

Want laten we wel wezen: Europa telt zo’n 500 miljoen inwoners en krijgt mogelijk 2,5 miljoen vluchtelingen uit het Midden-Oosten te verwerken. Dat moet gewoon mogelijk zijn, zeker als je het afzet tegen de 1,5 miljoen vluchtelingen het 4 miljoen inwoners tellende Libanon opvangt of de 3,5 miljoen het 80 miljoen inwoners tellende Turkije. Daar komt nog bij dat we in Europa al 70 jaar in vrede leven we het hier economisch gezien nog nooit zo goed hebben gehad als nu. De opvang is dus geen praktisch probleem maar heeft iets te maken met een andere crisis in de Westerse democratieën waarvan ook de verkiezingsoverwinning door Trump een symptoom is.

De opvang van behoeftige vreemdelingen wordt in de Westerse cultuur (net als in de meeste andere culturen) ook als een waarde gezien en in de Westerse cultuur wemelt het ook van de verhalen over het ethisch gebod vreemdelingen op te vangen en de dilemma’s die daar soms ook mee gepaard gaan. Juist uit die verhalen blijkt dat een samenleving die vreemdelingen op wil vangen een gemeenschap moet zijn om dat te kunnen. En juist dat zijn we in de Westerse democratieën steeds minder geworden. We zijn de afgelopen decennia enorm geïndividualiseerd waardoor het gemeenschapsgevoel is verdwenen en dus ook het gevoel van gezamenlijkheid. Hyperindividualisme, zo stelt Shervin Nekuee, vormt bedreiging van de democratie en van de samenleving.

Toen Alexis de Tocqueville in 1835 zijn “Democratie in Amerika” publiceerde stak hij niet zozeer de loftrompet uit over de vrije verkiezingen maar juist op de gemeenschapszin in de Verenigde Staten en de drijfveer van de mensen om samen iets van hun land te maken. De vrijheid om jezelf te organiseren in gemeenschappen.

Dat laatste doen we nog steeds, maar die doelgerichte gemeenschappen die tegenwoordig in de Westerse democratieën ontstaan worden vooral door rancune en woede gedreven en richten zich tegen vluchtelingen of tegen Zwarte Piet of juist tegen degenen die zich tegen Zwarte Piet richten. Dit zijn geen gemeenschappen die zich op het verder opbouwen van de samenleving richten, maar op een soort terugkeer naar vroeger toen het allemaal beter was en er nog wel sprake was van een gemeenschap. Een samen bindende gemeenschap zoals die vroeger bestond krijg je in een seculiere samenleving echter niet zomaar terug.

Zo’n gemeenschapsgevoel krijg je in een seculiere samenleving niet zomaar terug. Religie is vanaf de tijd van de Tocqueville vervangen door ideologieën die in de 20ste eeuw zijn geëxplodeerd. Probleem is dat we met de ideologieën ook de daaraan ten grondslag liggende idealen lijken te hebben weggegooid. Terecht sprak Pim Fortuyn volgens Shervin Nekuee dan ook van een “verweesde samenleving”. De afgelopen jaren heeft hij veel gesproken met de “boze burgers” die naar inspraakavonden rond asielzoekerscentra kwamen. Het waren geen racisten (hoewel er wel degelijk racisme in Nederland en andere landen bestaat), maar ze voelden zich domweg niet gehoord. Overigens vallen deze bewegingen of gemeenschappen weer snel uiteen zodra het probleem waartegen ze te hoop lopen niet langer actueel is.

500 jaar geleden zat Europa volgens Shervin Nekuee ook in een dergelijke crisis en daartoe uitgedaagd door “onze” Erasmus publiceerde Thomas More, na een eerder boek waarin hij fundamentele kritiek leverde op de Engelse samenleving van zijn tijd, in 1516 het boek “Utopia”. Daarmee gaf hij gehoor aan Erasmus suggestie om te “verbeelden” hoe een ideale samenleving eruit zou zijn. En ondanks alle kritiek erop heeft het boek nog eeuwen tot de verbeelding van velen gesproken en voeding gegeven aan het gesprek over een goede samenleving.

En dat gesprek over een goede samenleving moeten we weer opnieuw met elkaar zien te voeren. Met passie. De passie, die je op dit moment alleen maar bij de rancuneuzen tegen komt. En bij Wilders. Maar niet bij degenen die een alternatief, het goede leven zouden willen schetsen. Vanuit de zaal wordt gevraagd met wie we dan in gesprek zouden moeten gaan, maar dat is volgens Shervin Nekuee het probleem niet. Dat gesprek wordt overal al gevoerd. We moeten nieuwe ideeën in dat gesprek inbrengen. Ideeën gestoeld op idealen van een goede samenleving. Dat geldt voor het debat over vluchtelingen, maar bijvoorbeeld ook over de zorg.

Gespreksleider Bart van Haaster voert aan dat er heel veel groepen zijn die zich voluit en met passie voor een ideaal inzetten. Neem de eco-beweging of de LBTH-beweging. Ze opereren zelfs vaak over de landsgrenzen heen en zijn solidair met soortgelijke groepen in andere landen. Precies dat is ook het probleem, vindt Shervin Nekuee. Het zijn organisaties die in de marge opereren en niet in de mainstream en die zich heel erg op one issue focussen zonder de verbanden te leggen met de rest van de samenleving. Er worden deelbelangen nagestreefd maar een kader om basis van idealen het belangenconflict in de samenleving aan te gaan is er niet. Dan overstijgt men liever de problemen van de eigen samenleving en richt zich op gelijkgezinden elders in de wereld.

Terug naar het debat over vluchtelingen als voorbeeld van een samenleving die misschien haar ideaal weer terug kan vinden. Een grote fout van het COA is volgens Shervin Nekuee dat men (samen met de gemeente) eerst een besluit neemt over de vestiging van een asielzoekerscentrum en dan pas in gesprek gaat met de burgers die dan inderdaad te hoop lopen tegen de plannen. Het zou juist andersom moeten: begin nu gewoon eens met de burgers te praten over hoe zij een bepaald aantal asielzoekers zouden willen opvangen en bespreek met hun de mogelijkheden en onmogelijkheden. Dan kom je een stuk verder en mobiliseer je ook een stuk samenwerking en gemeenschapsgeest.

Toen Shervin Nekuee 28 jaar gelden in Nederland aankwam werd hij ook in een azc opgevangen. Het was een feest: de halve bevolking van het nabijgelegen Goes kwam langs om met de asielzoekers in contact te komen. In zekere zin geldt dat nog steeds. Het is minder feestelijk in azc’s, maar er zijn nog steeds heel veel burgers die willen helpen. Die organisatiegraad verdwijnt zodra de vluchtelingen inmiddels erkend zijn en het azc verlaten. Uit onderzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid “Geen tijd te verliezen” blijkt dat ongeveer 50% van de asielzoekers die de afgelopen 20 jaar in Nederland zijn binnengekomen geen werk hebben gevonden.

Daar zou je iets aan moeten doen. Samen met Esseline van de Sande (auteur van het zeer recent verschenen boek “Ontmoetingen met Syriërs, achtergrond en cultuur van onze nieuwe buren” is hij in Leidschendam-Voorburg een project begonnen onder de naam “Stadscoalitie voor vluchtelingen” Het gaat erom vluchtelingen in contact brengen met vluchtelingen met dezelfde hobby’s, dromen, plannen en ambities. Hij liet het volgende filmpje zien.


Door groepen bij elkaar te brengen draag je eraan bij dat er nieuwe idealen ontstaan en brengt gemeenschappen bij elkaar, bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk en de Ondernemersvereniging. Daarbij speelt culturele uitwisseling (muziek, samen eten, goed gesprek) een belangrijk rol als bindende kracht. In het verlengde van de eerdere discussie merkt Bart van Haaster op dat de stad de rol van gemeenschap heeft overgenomen van het land. Zoals de stad als stadsstaat of polis natuurlijk ook aan de bakermat stond van de democratie en verwijst daarmee naar Benjamin Barbers “If Mayors Ruled the World: Dysfunctional Nations, Rising Cities”.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten