woensdag 1 februari 2017

Georganiseerd wantrouwen

Vanavond vond in de Openbare Bibliotheek Enschede de eerste van vier lezingen plaats in de samen met stichting Ebru georganiseerde reeks "De Hizmet-beweging: het gedachtegoed, de geschiedenis en de toekomst ...".


Over publiciteit had de organisatie niet te klagen, want op de dag voorafgaand aan de reeks verscheen op pagina 2 van de Twentsche Courant Tubantia een artikel onder de kop “Heibel over Gülenlezing”. Een zelfbenoemde woordvoerder namens “vele Turkse Enschedeërs” verweet stichting Ebru met deze lezingenreeks vooral verdeeldheid te willen zaaien en snapte niet hoe de bibliotheek daar medewerking aan kon verlenen.

De door de krant verwachte heibel leidde vanavond tot zichtbare aanwezigheid van de politie rond de bibliotheek en van de schrijvende en fotograferende pers binnen. In het zaaltje zat een 20-tal mensen, redelijk half om half verdeeld over autochtone Nederlanders en Nederlanders met een achtergrond in Turkije.

Bibliotheek-directeur Gerard Kocx opende de avond en stelde, net als twee jaar geleden toen ook een bijeenkomst over de genocide die toen 100 jaar eerder op Aramese en Armeense inwoners van het Ottomaanse rijk was gepleegd met extra politie-inzet was omgeven, dat de bibliotheek de plek is en wil zijn om kennis te nemen van andere en eventueel ook controversiële inzichten.

Vervolgens werd het stokje overgegeven aan Alper Alasag, voorheen directeur van de stichting Islam en Dialoog, die enkele jaren geleden is gefuseerd met de Dialoog Academie tot de stichting INS (het Arabische woord voor “mensheid”) waarvan Alper thans bestuurslid is.


De afgelopen jaren was er bij vlagen even stevige publiciteit rond de Gülen-beweging en ontstond er ook bij autochtone Nederlanders behoefte aan informatie over Gülen en de beweging. De bovengenoemde stichting reageerden daar dan op door informatiemateriaal te maken en te verspreiden: boeken, brochures, lezingen, etc.

Maar gaandeweg kwam Alper Alasag erachter dat als je alle ophef van de afgelopen tijd en ook van nu wil begrijpen, je als autochtone Nederlander iets meer moet weten over Turkije en de moderne geschiedenis van het land. Het gedachtegoed van Gülen en de activiteiten van de beweging verklaart namelijk de ophef niet. Vandaar dat deze lezingencyclus met een inleiding over de moderne geschiedenis van Turkije begint en pas in de tweede lezing op het gedachtegoed van Fethullah Gülen ingegaan zal worden.

De geschiedenis van het gebied dat nu Turkije heet is natuurlijk al heel oud en als je naar de ligging kijkt, dan zie je dat het van oost naar west een landbrug vormt tussen Azië en Europa maar ook (en dan vooral het oosten van het land) van noord naar zuid tussen wat nu Rusland is en het Midden-Oosten met Afrika in het verlengde daarvan. Het gebied heeft onderdak geboden aan een 20-tal beschavingen en vormde altijd een ontmoetingsplek tussen verschillende culturen die hier hebben geleerd om naast en met elkaar te leven. Het gebied vormde meer dan eens de kern van een veel meer omvattend wereldrijk die altijd meerdere bevolkingsgroepen met hun eigen culturen, talen en godsdiensten telden.

Het laatste van die rijken was het Ottomaanse rijk dat geregeerd werd door Turken die binnen dit rijk echter slechts een minderheid vormden en die dus eeuwenlang een plek hebben moeten geven aan andere bevolkingsgroepen met ander talen, religies en culturen. Het was al eerder ingezet, maar met name in de 19de eeuw werd het verval van het Ottomaanse rijk (de “Zieke man van Europa”) zichtbaar. Binnen het Ottomaanse rijk leidde dat tot discussies over de oorzaak van het verval en wat daaraan te doen zou zijn. Discussies tussen liberalen en conservatieven, of het landbestuur gecentraliseerd of juist gedecentraliseerd zou moeten worden, of het rijk zijn pluralistisch karakter moest behouden of tot een natiestaat omgebouwd moest worden (hetgeen in de 19de eeuw in Europa erg in de mode was), of volstaan kon worden met een modernisering van de instituties of dat zich een volledige culturele revolutie moest voltrekken, discussies over de relatie tussen staat en religie, over elitisme en populisme, over de rol van de sultan, de aard van de democratie, etc.

Deze discussie was nog lang niet uitgewoed toen Turkije in 1914 ook een rol ging spelen in de Eerste Wereldoorlog en al snel van verschillende kanten werd binnengevallen: door de Russen vanuit het noordoosten, door de Britten vanuit het zuiden, door de Grieken vanuit het Westen… Het land werd onder de voet gelopen en teruggebracht tot een klein Turks rompstaatje in centraal Anatolië. Onder Atatürk werd de oorlog hervat en werden de gebieden heroverd die min of meer overeenkomen met de huidige staatsgrenzen.

In de door Atatürk gevormde republiek werden de knopen doorgehakt in de bovengenoemde 19de-eeuwse discussies over hoe een modern Turkije er uit zou kunnen zien. Er werd gekozen voor centrale, nationalistische, seculiere eenheidsstaat naar Westers model, vervat in het Kemalisme. Het Latijnse alfabeth werd ingevoerd: enerzijds om daardoor betere aansluiting te krijgen bij het westen, maar ook om de banden met het verleden te verbreken (er zijn heel weinig Turken die Turkse geschriften uit de 19de eeuw of de eeuwen daarvoor kunnen lezen). Hetzelfde gold voor de kleding: bij wet werd bepaald wat men mocht dragen en wat niet. Het doel van Atatürk was een nieuwe naties te scheppen om te voorkomen dat de geschiedenis van het in zijn ogen door interne verdeeldheid verzwakte Ottomaanse rijk zich zou herhalen.

Deze doelstelling sloot naadloos aan bij het trauma dat de Eerste Wereldoorlog bij de Turkse bevolking teweeg had gebracht. Ze waren verslagen door Europese landen die daarbij gebruik hadden gemaakt van bevolkingsgroepen in het Ottomaanse rijk die aangezet door deze Europese landen in opstand waren gekomen tegen hun landgenoten in het Ottomaanse rijk. In de ogen van de Turken hadden de Armeniërs zich door de Russen laten gebruiken en de Arabieren door de Engelsen en ook de Grieken waren niet te vertrouwen. Het leidde tijdens en ook na de Eerste Wereldoorlog tot grootschalig wraakoefeningen op de Grieken, Armeniërs en Arabieren.

Atatürk cultiveerde dit sentiment en leerde zijn Turken dat Turkije omringd is door vijanden, maar dat de grootste vijand van iedere Turk naast hem zit! Je buurman of buurvrouw die zich misschien wel als Turk voordoet, maar als het erop aankomt een andere etniciteit, taal, cultuur of religie heeft en je op enig moment zal verraden. Angst voor verraad van binnenuit en een (nieuwe) opdeling van het land zitten diep in het moderne Turkije verankerd, aldus de inleider.

Tegen het autocratische bewind van Atatürk braken, met name in het oosten van het land, al snel opstanden uit, maar deze werden bloedig onderdrukt. Het leidde uiteindelijk aan het eind van de jaren ’30 tot de massamoorden in Tunceli en Dersim waarbij volgens schattingen tussen de 8.000 en 13.000, vooral alevitische burgers door het leger werden gedood en 12.000 naar andere plaatsen in Turkije werden gedeporteerd.

Er vonden in deze jaren wel geregeld verkiezingen plaats, maar wat de kiezers op hun stemformulier aankruisten had weinig effect op de afgekondigde uitslagen waarbij altijd de partij van Atatürk als winnaar uit de bus kwam. Pas in de jaren vijftig vonden, onder Amerikaanse druk, vrije en ook controleerbare verkiezingen plaats en meteen was er een andere winnaar: de Democratische Partij van Adnan Menderes. Het leidde tot versterkte samenwerking met het Westen, maar deze politiek was de Turkse nationalisten een doorn in het oog. In 1955 verspreiden ultranationalisten het bericht (we zouden dat nu “nepnieuws” noemen) dat het geboortehuis van Atatürk (dat in Griekenland stond) in brand zou zijn gestoken. Het leidde tot een twee dagen durende geweldsgolf in Turkije waarbij Griekse winkels werden geplunderd, kerken in brand werden gestoken en tientallen doden vielen. Tot dat moment woonde in Istanbul nog een heel grote Griekse gemeenschap die na deze geweldsgolf eieren voor haar geld koos en het land massaal ontvluchtte.

In 1960 vond de eerste coup plaats. De premier en twee ministers werden publiekelijk opgehangen, 1.402 hoogleraren die deze democratische regering hadden gesteund werden ontslagen, evenals 520 rechters en 3.500 legerofficieren. Wat dat betreft is er weinig nieuws onder de zon.

Na deze couppoging begon een tijdperk die je als “fragiele democratie” zou kunnen omschrijven. Er waren voortdurend coalitieregeringen aan de macht en in 1962 en 1963 vonden (mislukte) couppogingen plaats. Aan deze periode werd een eind gemaakt door de coup van 1971 waarna een nog veel onrustiger periode volgde met straatgevechten tussen allerlei facties. Niet alleen tussen linkse en rechtse groepen, maar ook tussen linkse groepen onderling en rechtse groepen onderling. Ook vonden in deze periode gevechten plaats tussen soennieten en alevieten. Er zijn in deze periode talloze mensen omgekomen. Zoveel zelfs dat de coup van 12 september 1980 met relatief weinig bloedvergieten kon geburen. Toen de coupplegers hier later naar werd gevraagd, gaven zij aan dat alle kopstukken die anders na deze coup gedood hadden moeten worden al vóór de coup waren vermoord.

Het uitblijven van een bloedbad direct na de coup laat echter onverlet dat de impact gigantisch was. Alper Alasag presenteert een enorme cijferreeks waarvan ik alleen het aantal van 650.000 opgepakte personen heb kunnen noteren en het aantal van 2 miljoen personen die een direct contact met het overheidsgeweld hebben ervaren. Ook Alper Alasag, die in deze periode in Turkije zat, heeft toen enige tijd in de gevangenis doorgebracht.

De coup bracht premier Özal aan de macht die economische en politieke liberalisering doorvoerde en het land ook weer economische ontwikkeling bracht. Ook ondernam hij een poging om de Koerdische kwestie op te lossen. In 1993 echter hij echter onder verdachte omstandigheden om het leven, spoedig gevolgd door twee belangrijke ministers uit zijn kabinet.

De macht werd toen overgenomen door premier Erbakan die tot Mili Görüs behoort. Hij zocht echter al snel toenadering tot Syrië en Iran en opnieuw greep het leger in. Dit keer echter niet met geweld, door het vermoorden van de zittende premier en een aantal andere kopstukken, maar door de premier onder druk te zetten “vrijwillig” af te treden. In een tv-programma heeft Fethullah Gülen Erbakan ook geadviseerd af te treden en twee maanden later, in 1997, volgde hij dit advies op. Het wordt wel een postmoderne staatsgreep genoemd.

In 2001 werd Erdogan tot premier gekozen. Aanvankelijk slechts als leider van de partij die als grootste verkiezingen tevoorschijn kwam, maar in de verste verte geen absolute meerderheid had. In de beginjaren was de politiek van Erdogan gericht op de democratisering van Turkije, op toetreding tot de Europese Unie en tot het vergroten van de rechten van etnische, religieuze en culturele minderheden in het land. Zijn politiek leidde ook tot een enorme economische opleving die hem en zijn partij populair maakten en waardoor hij bij elke verkiezing een grotere winst boekte. Hoewel hij een partijganger van Erbakan was (en ook een Mili Görüs achtergrond heeft) wist hij zich, omdat hij ook in de gevangenis heeft gezeten, op te werpen als vertegenwoordiger van een nieuw Turkije.

Naarmate hij zijn macht meer en meer wist te consolideren, begon Erdogan ook autoritairder te worden, zo vertelt Alper Alasag. Dat leidde tot weerstand en onder die omstandigheden kon een in de kern vrij klein protest tegen de bouw van een winkelcentrum op de plek van een parkje ergens in Istanbul, het Gezi Park, in de zomer van 2013 uitgroeien tot een landelijk protest tegen Erdogan en tegen een grote hoeveelheid maatregelen en kenmerken van zijn politiek. Dit was eigenlijk de eerste confrontatie tussen Erdogan en grote delen van de Turkse bevolking. En de reactie van Erdogan weerspiegelde het autoritaire dat in zijn regeerstijl was doorgedrongen. In plaats van de demonstranten tegemoet te komen gaf hij de politie meer bevoegdheden om op te treden tegen de demonstranten en werden de media in Turkije onder druk gezet om vooral geen verslag te doen van de demonstraties. Spreekwoordelijk werd dat de Turkse tv-kijker pinguïns te zien kreeg in plaats van demonstranten.

In december 2013, toen de Gezi-park-protesten over hun hoogtepunt heen waren, kwamen de corruptieschandalen waarin de kring rond Erdogan een hoofdrol speelde aan het licht. Ook hierop reageerde Erdogan door enerzijds de (sociale) media die hier aandacht aan besteedden uit de lucht te halen en door duizenden politieagenten, rechters en aanklagers die met deze zaken bezig waren over te plaatsen waardoor het onderzoek uiteindelijk niet voortgezet kon worden.

Maar de kroon in het autoritaire optreden van Erdogan vóór de mislukte coup van 15 juli afgelopen jaar wordt, volgens de inleider, wel gespannen door diens hervatting van de oorlog tegen de Koerden waarmee hij in 2013 nog in een vredesproces zat. Alper Alasag wijst erop dat in het zuidoosten van Turkije op dit moment een oorlog gaande is die vergelijkbare gevolgen heeft als de oorlog in Syrië. Diverse steden in zuidoost Turkije dragen inmiddels dezelfde sporen van oorlogsgeweld als steden in Syrië, alleen die beelden krijgen wij in de Nederlandse media niet te zien. En toen kwam de coup-poging van 15 juli jl., die mislukte maar die wel tot nog steeds groeiende aantallen arrestaties, ontslagen, inreisverboden etc. heeft geleid.

In de vragenronde waartoe uitgebreid ruimte wordt geboden wordt eerst stilgestaan bij de door de inleider aangehaald uitspraak van Atatürk dat Turkije omringd is door vijanden, maar dat de grootste vijand van iedere Turk naast hem zit. Dat is dus georganiseerd wantrouwen. Hoe kun je daar een samenleving op bouwen? Alper Alasag ziet hier een vaker voorkomend en door meer regeringen ingezet mechanisme: niets is bevorderlijker voor de eenheid van een staat dan de creatie van een vijand. En hoe groter de veronderstelde dreiging van buitenaf, of hoe sterker de saamhorigheid ook al kun je je buurman niet vertrouwen.

In het presenteren van creëren van zondebokken in de eigen samenleving werd door de Turkse machthebbers ook altijd een vijand van buiten gecreëerd. Linkse activisten vormden in de ogen van de staat in de jaren ’70 geen bedreiging omdat ze links waren maar omdat ze zogenaamd door de Sovjet-Unie waren betaald en Turkije tot een satellietstaat van de Sovjet-Unie wilden maken. Ook de Gülenbeweging die volgens Erdogan achter de coup van 15 juli gezeten zou hebben, zou dat volgens Erdogan niet op eigen initiatief hebben gedaan maar daartoe zijn aangezet door de Amerikanen. En de Gezi-park-activisten zouden door Duitsland zijn ingeschakeld omdat de opening van het derde vliegveld bij Istanbul een bedreiging zou vormen voor de positie van het vliegveld bij Frankfurt.

Hierin klinkt nog steeds de Turkse beleving van de Eerste Wereldoorlog door: de Armeniërs en Arabieren waren niet uit eigen beweging tegen het Turkse gezag in opstand gekomen, maar waren daartoe aangezet en hadden zich laten gebruiken door de Russen respectievelijk de Engelsen. Het buitenland is niet te vertrouwen en omdat die gebruik maken van etnische, culturele of politieke groeperingen binnen Turkije zijn die ook niet te vertrouwen. In het kader van zijn studie “religiewetenschappen” in Nijmegen kreeg Alper Alasag het verhaal over heksenverbrandingen te horen die zich in de twee eeuwen na de zogenaamde godsdienstoorlogen afspeelden verklaard kunnen worden vanuit het streven van zowel katholieke als protestantse vorsten om hun door de godsdienstoorlogen niet vanzelfsprekende macht te consolideren. Door de heksenvervolgingen, waarbij in totaal volgens bepaalde schattingen tot 1 miljoen vrouwen zijn omgebracht, wisten zij hun gezag over hun onderdanen te herstellen.

Deze manie van georganiseerd wantrouwen, zo komt in een volgende reeks vragen naar voren, leidt er ondertussen wel toe dat Erdogan steeds minder vrienden binnen en buiten Turkije heeft. Dat moet hem op termijn een keer opbreken. Dat verwacht Alper Alasag ook wel, maar dat opbreken kon wel even op zich laten wachten omdat Erdogan een slim politicus is en heel goed van zijn machtspositie gebruik weet te maken. Hij heeft zowel Europa (vluchtelingen), als Amerika (steunpunt in de oorlog in Syrië en Irak) als Rusland (dat politiek in een isolement zit) in de tang en de oppositie binnen Turkije is hopeloos verdeeld en niet in staat een deuk in een pakje boter te slaan.

Een volgende vragensteller zegt wel te kunnen begrijpen dat mensen in Turkije Erdogan steunen omdat ze bang zijn als volgende groep aan de beurt te zijn om aangepakt te worden. Maar waarom geniet Erdogan ook zoveel steun onder Turken in Nederland? Zij hoeven toch niet bang te zijn? Alper Alasag voert als eerste verklaring de macht van Erdogan over de moskeeën en Turkse media in Nederland aan. Turkse Nederlanders die vooral op de moskee en de satellietzenders gericht zijn horen continu het verhaal van Erdogan. Een tweede verklaringsgrond is dat een aantal, vooral jongere Turken, zich niet of steeds minder geaccepteerd voelt door de Nederlandse samenleving, deze de rug toekeert en in het kader daarvan een in Nederland omstreden Turks politicus steunt. Dat is dan plotseling “hun” president.

De inleider wijst er op dat het in deze vragenronde, begrijpelijkerwijs, vooral over Erdogan gaat, maar dat hij met zijn inleiding over de moderne geschiedenis van Turkije duidelijk heeft willen maken dat de problemen waar we nu tegenaanlopen niet met Erdogan zijn begonnen, maar eigen zijn aan de ontstaansgeschiedenis van de Turkse staat. Zo wordt de Gülen-beweging ook niet pas sinds de mislukte coup van 15 juli gewantrouwd en door de Turkse regering als terroristische organisatie beschouwd. Dat was ze al veel eerder. En met een fraaie cliffhanger besluit Alper Alasag: “maar daarover een volgende keer meer”.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten